-
1 een afspraak maken
een afspraak makenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een afspraak maken
-
2 een afspraak maken
договариваться; условливаться* * *гл.общ. договариваться, условливаться -
3 een afspraak maken
I.eine Verabredung treffenII.einen Termin ausmachen -
4 een afspraak maken bij de tandarts
een afspraak maken bij de tandartsDeens-Russisch woordenboek > een afspraak maken bij de tandarts
-
5 een afspraak maken/hebben bij de tandarts
een afspraak maken/hebben bij de tandartsmake/have an appointment with the dentistVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een afspraak maken/hebben bij de tandarts
-
6 afspraak
1 appointment 〈met arts enz.〉; engagement 〈 bijvoorbeeld voor zaken of sociaal〉; 〈 overeenkomst〉 agreement♦voorbeelden:een afspraak maken/hebben bij de tandarts • make/have an appointment with the dentisteen afspraak nakomen, zich aan een afspraak houden • 〈 met iemand〉 keep an appointment; 〈 overeenkomst〉 stick to an agreementspreekuur volgens afspraak • consultation by appointment -
7 afspraak
♦voorbeelden:een afspraak maken bij de tandarts • prendre un rendez-vous chez le dentistedat is tegen de afspraak • ce n'est pas ce que nous avons convenuvolgens (de) afspraak • comme convenubezoek na afspraak • visite sur rendez-vousspreekuur volgens afspraak • consultation sur rendez-vous -
8 making an appointment
een afspraak maken -
9 fix a date
een afspraak maken, een tijdstip bepalen -
10 verabreden
-
11 treffen
treffen♦voorbeelden:ins Tor treffen • scorengetroffen! • raak!; 〈 figuurlijk vooral〉juist!, goed (zo)!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 nemen, treffen ⇒ maken, doen, tot stand brengen♦voorbeelden:eine Wahl treffen • een keuze doen, makeneine Feststellung treffen • vaststellen, tot de vaststelling komenMaßnahmen treffen • maatregelen treffen1 samenkomen ⇒ ontmoeten, treffen, zien2 elkaar ontmoeten, treffen, zien♦voorbeelden:¶ wie es sich so trifft • (a) zoals het toeval wil; (b) als het (toevallig) zo uitkomt, als het zo treft -
12 entrevue
-
13 rendez-vous
rendez-vous [rãdeevoe]〈m.〉1 afspraak ⇒ ontmoeting, samenkomst2 afgesproken plaats ⇒ plaats van samenkomst, trefpunt♦voorbeelden:1 rendez-vous amoureux, galant • afspraakje, rendez-vousrendez-vous social • cao-onderhandelingenavoir rendez-vous avec la chance • het geluk op zijn weg vindendonner, prendre rendez-vous • een afspraak makenm1) afspraak -
14 Verabredung
Verabredung〈v.; Verabredung, Verabredungen〉♦voorbeelden: -
15 Absprache
-
16 afspreken
♦voorbeelden:dat is dus afgesproken • c'est entendu♦voorbeelden:ik heb voor volgende week met hem afgesproken • j'ai pris (un) rendez-vous avec lui pour la semaine prochaine -
17 afspreken
♦voorbeelden:dat is dus afgesproken • that's a deal, that's settled thenafspreken iets te zullen doen • agree to do somethingzoals afgesproken • as agreed (upon)1 [een afspraak maken] make an appointment -
18 eine Besprechung verabreden
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > eine Besprechung verabreden
-
19 sich auf ein Bier verabreden
sich auf ein Bier verabredenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich auf ein Bier verabreden
-
20 договариваться
v1) gener. afpraten, bespreken (о чём-л.), conveniëren, overeenkomen, afspreken, beklinken, conditioneren, een afspraak maken, onderhandelen, zich met (iem.) verstaan2) busin. contracteren
- 1
- 2